Bron www.molendatabase.nl
Deze molen werd in 1742 gebouwd als westelijke strijkmolen voor de ca. 1860 ha grote polder Wieringerwaard. De Wieringerwaard was na de Zijpe de tweede bedijking van betekenis, ontstaan in 1610 door bedijking en verkaveling van een aan de Zijpe en het oude land grenzend waddengebied. Tot 1613 was de bemaling ervan geconcentreerd op een rechthoekig kolkje, gelegen tegen de dijk aan het eind van de Molensloot, ter plaatse van de huidige molen en het gemaal. Het op deze kolk uitgemalen water kon via een duikersluis aflopen op zee. Aanvankelijk stond op slechts twee, later op vier hoeken van de kolk een molen.
Pas in de tweede helft van 1613 worden er vier molens genoemd en aangeduid als De Nieuwe Molen, De Zuider Kleine Molen, De Noorder Kleine Molen, en De Grote Oude Molen. De laatste drie waren zeer waarschijnlijk afkomstig uit de Zijpe. Daar was men in 1610 van de bemaling van de boezem afgestapt en overgegaan op lozing via spuisluizen.
In 1613 werd bij de in de noord-oosthoek van de polder gelegen grote schutsluis nog een vijfde, geheel apart staande nieuwe molen gebouwd. Omstreeks 1620-1622 ontstond door vereniging van de beide kolken een uitgestrekte boezem, die via twee sluizen kon lozen op zee. In 1620 werd één van de vier bij elkaar staande molens in oostelijke richting en in 1625 een andere in westelijke richting verplaatst. Alleen op de noordwest- en zuidoosthoek van de kolk bleef een molen staan. Van 1625 tot 1741 bleef het aantal van vijf molens, hun plaats en hun werkwijze vrijwel ongewijzigd.
Opmerkelijk is, dat een van de beide op hun oude plaats gebleven molens twee schepraderen bezat. Omdat de ervaringen hiermee niet gunstig waren, werd in 1637 besloten deze molen te verbouwen en voortaan slechts uit te rusten met één rad.
In 1642 werd gewag gemaakt van een zodanige verandering aan de molen bij de grote schutsluis, dat deze 's winters als ondermolen dienst zou kunnen doen en 's zomers als strijkmolen de kolk zou kunnen afmalen op zee. Blijkbaar was dit toch niet de juiste oplossing, want in 1682 werd besloten om nog eens een proef met deze molen te nemen en wel door hem zo te verbouwen, dat hij als strijkmolen voor de kolk dienst zou kunnen doen. Het probleem dat hieruit al met al bleek was, dat de vijf molens wel in staat waren de polder naar behoren te bemalen, maar dat ze vaak hun werking moesten staken omdat door hoge buitenwaterstand de kolk niet af kon lopen op zee. Dit was weer een gevolg van het hoger worden van de buitendijkse gronden en de verlegging van de waterafvoerende zwinnen of geulen.
In 1741 werd daarom besloten tot het bouwen van een strijkmolen om zo, indien de hoogte van de buitenwaterstand dat vereiste, de kolk te kunnen afmalen op zee. In dit plan was de mogelijkheid opengelaten om later nog een tweede strijkmolen te kunnen bouwen. De westelijke strijkmolen, de nu nog bestaande molen De Hoop, kwam begin 1742 gereed. Al in 1747 werd de tweede strijkmolen gebouwd. Tegelijk met de bouw hiervan werd de aan het kolkje staande westelijke ondermolen buiten bedrijf gesteld en, na nog als kalkhok dienst te hebben gedaan, gesloopt. Vanaf dat moment werd de bemaling van de Wieringerwaard verzorgd door vier ondermolens en twee boven- of strijkmolens.
Op 12 juli 1783 brandde door schuld van de molenaar de in 1625 in westelijke richting verplaatste ondermolen af. Herbouw vond niet plaats omdat gebleken was, dat de beide strijkmolens het water niet zo vlug via de duikersluis op zee konden uitslaan als de drie overgebleven ondermolens het in de kolk maalden. Een vierde kostbare nieuwe molen zou het wankel evenwicht nog meer verstoren en daardoor slechts een beperkt nuttig effect hebben op de gehele bemaling. Ingevolge besluit van 13 mei 1788 werd besloten, al wat van de verbrande molen restte te slopen en de toegang van de molentocht naar de kolk te dichten.
In het kader van de verbetering van de bemaling werd in 1844 bij wijze van proef de aan het vroegere kolkje nog resterende oostelijke ondermolen omgebouwd van schepradmolen tot vijzelmolen.
Die beviel zo goed, dat in 1852 ook de beide andere ondermolens werden vervijzeld, waarna in 1860 de oosterstrijkmolen en in 1865 de westerstrijkmolen volgden. De belangstelling voor stoombemaling nam echter toe en zo werd besloten over te gaan tot de bouw van een stoomgemaal, waarvan de proefmaling plaatsvond op 30 december 1871.
Dit met twee vijzels uitgeruste gemaal kon rechtstreeks op zee uitmalen, waardoor de molens en de kolk hun functie verloren en konden worden opgeheven.
De beide strijkmolens werden in oktober 1872 voor afbraak verkocht, onder bepaling dat de westelijke mocht worden gehandhaafd om tot fabriek of trafiek te worden ingericht. Onder deze voorwaarden werd hij enige weken later, op 28 november, voor ƒ 1005,-- verkocht aan C. Posch om tot korenmolen te worden verbouwd. De middelste en oostelijke ondermolen werden in 1873 voor afbraak verkocht, de westelijke ondermolen pas in 1875. De korenmolen werd in 1880 gekocht door C. Edelman Zn. voor diens zoon J. Rezelman Czn.
In 1901 werd een locomobiel als hulpkracht bij de molen geplaatst, waardoor bij windstilte het maalbedrijf toch kon worden voortgezet. Deze wordt in 1920 door een dieselmotor vervangen, welke zo goed voldeed, dat de windmolen in dat jaar buiten bedrijf wordt gesteld. Sedertdien diende hij slechts als onderkomen voor het gemechaniseerde maalbedrijf, dat in later jaren geleidelijk aan ontstond. Het bedrijf word in 1961 aangekocht door de Coöperatieve Vereniging De Ster, te Barsingerhorn, die de inmiddels in zwaar verval zijnde molen voor een symbolisch bedrag van ƒ 1,-- verkocht aan de polder Wieringerwaard. Deze laatste heeft de molen in 1979 overgedragen aan de gemeente Barsingerhorn. Sinds de restauratie in 1964 wordt de molen weer min of meer regelmatig in werking gesteld.
In het begin van de 20e eeuw was er een haspelkruis, met een uit 1864 daterende gietijzeren haspelkruisas aanwezig. In 1904 werden hierin twee halve ijzeren haspelkruisroeden gestoken welke afkomstig waren van Verhaeghe te Ruddervoorde (België) en door een Groninger molenmaker werden voorzien van zelfzwichting. Begin 1905 moesten de ijzeren roeden terug naar Ruddervoorde voor reparatie en nadat ze weer waren aangebracht werd de zelfzwichtring iets veranderd. Veel geluk heeft men met de ijzeren halve roeden niet gehad, want op 12 april 1916 vond alweer roebreuk plaats. Naar aanleiding hiervan werden as en roeden gekocht van een omstreeks 1915 gesloopte molen van de Bovenkerkerpolder te Ouderkerk aan de Amstel en deze werden in oktober 1916 in De Hoop aangebracht. In plaats van op windkracht werd de nieuwe as op stoomkracht doorboord. De bovenas werd door middel van de locomobiel via het gaande werk aan het draaien gebracht, een nogal bijzonder gebeuren. De buitenroe is bij die gelegenheid weer met zelfzwichting uitgerust.
Bij de restauratie in 1964 is de zelfzwichting vervangen door het Oudhollandse wieksysteem.
Oorspronkelijk was er een stutvang maar deze is later veranderd in een Vlaamse vang. Het zwart berookt zijn van het achtkant en de sporen van verfwerk op de benedenverdieping geven aan dat de molen in de periode 1742-1872 bewoond is geweest.
Na in november 1872 te zijn verkocht, is de molen ingericht tot korenmolen. Zeer waarschijnlijk is hierbij tevens een pelwerk aangebracht, want het is bekend dat in oktober 1888 spoorwiel, schijflopen etc. van de pellerij werden verkocht en in januari daaropvolgend de pelzolder tot bergplaats voor tarwe werd vermaakt.
Oorspronkelijk was de molen uitgerust met drie koppels op de begane grond op een maalstoel gelegen maalstenen, te weten een koppel 17der, een koppel 16der en een koppel kleine roggestenen. De laatste zijn echter al vrij spoedig verwijderd.
In 1901 werd in een gebouwtje bij de molen een locomobiel als hulpkracht opgesteld. Deze kon via een lange drijfriem de onderspillen van beide grote koppels stenen aandrijven. Na 1920 bracht een elevator het te vermalen graan naar de eerste zolder, tevens stortzolder. Verder waren er nog een buil en een haverpletter aanwezig. Molendrijfwerk, spil en spoorwiel zijn in de Tweede Wereldoorlog verwijderd en verstookt. In de loop der tijd is een deel van de bedrijfswerkzaamheden in bijgebouwen ondergebracht en na de verkoop in 1961 is alle activiteit gestaakt. De maalderij werd toen ontmanteld en de molen geheel leeg gesloopt.
In de loop van de jaren '70 werd deze inmiddels zwaar vervallen molen uitwendig gerestaureerd en draaivaardig gemaakt; jaren later werd een nieuw binnenwerk aangebracht, waarmee de molen weer maalvaardig was.
Op 23 januari 2007 werd vastgesteld dat de bovenas gebroken was. Waarschijnlijk is dit gebeurd tijdens de zware storm van 18 januari: de as is als het ware 'de nek omgedraaid', maar blijven hangen; het wiekenkruis bleef verder onbeschadigd en kon later veilig naar beneden worden getakeld.
In de zomer van 2008 is de molen hersteld met een nieuwe bovenas. Bij deze gelegenheid werd het wiekenkruis weer Oud-Hollands opgehekt.